Het zat er al weken aan te komen. Ik was slap geweest, duizelig en misselijk. Iedere keer verzon ik een nieuwe verklaring, maar omdat mijn menstruatie kwam en voorbij ging, ik inmiddels wel genoeg had gegeten en het allang al geen dertig graden meer was, zat er niks anders op: ik moest de dokter bellen.
Ik had mijn klachten amper opgesomd tegen De Assistent en het het gevreesde advies volgde al: ‘Je moet bloed laten prikken.’ Bijna had ik de hoorn op de haak gesmeten, maar dat gaat altijd lastig met een smartphone. Bovendien wist ik dat ze gelijk had.
Het was een spannende kwestie. Bloedprikken staat in mijn top vijf grootste angsten, samen met overgeven, teken en brand. Wanneer men je bloed prikt, zo beleef ik het althans, pakken ze eigenlijk je levensvloeistof af. En omdat ik die juist zo hard nódig heb, wil ik dat niet. Daarbij bestaat het risico dat je flauwvalt (mijn vijfde angst) en ook dat dient vermeden te worden.
Ik moest mezelf dus wel een paar keer stevig toespreken, maar tegen alle verwachtingen in meldde ik me al de volgende dag met een toegankelijke tanktop aan bij de receptioniste van het prikloket. Na een korte paspoortcheck mocht ik plaatsnemen tussen de dertig andere zielepoten in de wachtruimte.
Het was een wachtkamer uit duizenden. Binnen trof je alle elementen die een wachtkamer behoort te hebben en meer. Zo waren er stoelen in primaire kleuren bedekt met plastic zeil, een grote rode aftelklok en diverse vreemde schilderijen. Het is altijd hetzelfde soort kunst dat je aantreft in dergelijke ruimtes: expressionistisch, met stevige penseelstreken en felle kleuren, maar desondanks niet in staat de kamer tot leven te brengen.
Wat mij wel kon beroeren, was de lijst met verboden voorwerpen voor de priklocatie. Een kleine infographic toonde de regels: geen wapens, geen drugs, geen vuurwerk, geen dieren en niet filmen. ‘Wie neemt er nu een pistool mee naar een prikloket?’ vroeg ik de oudere dame naast mij. Ze was echter niet in staat me gerust te stellen. Na enige tijd over koetjes en kalfjes gepraat te hebben, kwam ik erachter dat ze haar eigen sores had.
‘Er werkt hier iemand,’ zei ze met grote ogen, ‘die niet kan prikken.’ Haar verhaal was afschuwelijk, het bevatte bedrog, teleurstelling en verraad. ‘Ze zeiden me dat ze allemaal konden prikken, maar dat is echt niet zo. Ze heeft me vijf keer misgeprikt, en toen moest ik met mijn handen in een bak heet water zitten. Ik had een blauwe plek zo groot als mijn vuist!’ (Ze toonde me haar vuist, ze meende het echt.)
Even later bleek de Kwaaie Prikker, zoals ik haar meteen doopte in mijn binnenwereld, tot onze grote schrik ook vandaag aanwezig te zijn. ‘Daar is ze!’ riep mijn buurvrouw toen een verpleegster van middelbare leeftijd de behandelkamer uit kwam lopen. Haar bedremmelde tronie droeg een bril met vlindermontuur, bezet met kleine diamantjes. Je ziet meteen dat ze niet kan prikken, dacht ik bij mezelf.
Nu kan ik u verheugd mededelen dat Kwaaie Prikker me niet te pakken heeft gekregen. Ik kreeg een zuster met een vlecht en na afloop een zuurtje. Al weet ik niet hoe het is gelopen met mijn nieuwe vriendin, die me zo goed gewaarschuwd had. Ik hoop dat ze in opstand gekomen is en dat niet zij, maar Prikker nu thuis zit met een vuistvormige blauwe plek. Ik ben tegen ouderenmishandeling, ziet u.