(na het zien van Pavements, de postironische rockdocu over slackerband Pavement)
Ik heb een zwak voor vervelende mannen. Preciezer, mannen met kapsones. Mannen die overtuigd zijn van hun eigen ambitie, die tot vervelens toe met hun overwegend stomme, overdreven projecten dwepen en hun pretentieuze ideeën tot de max willen en kunnen uitvoeren, en daar verdomme nog succes mee behalen ook.
Ik voel me tot deze mannen aangetrokken zoals je je aangetrokken voelt tot een stoerdere klasgenoot; de relatie is afstandelijk, er zit een glanslaagje van onbereikbaarheid over deze mensen. Ik hou van wat ze maken aan muziek en literatuur en hoewel ik hun houding bekritiseer (zanger Stephen Malkmus van Pavement is een aansteller, bijvoorbeeld) trekt precies die houding me.
Onlangs zag ik de rockdocu Pavements over de alternatieve rockband Pavement, actief in de jaren ‘90. Voor het zien van deze docu kende ik welgeteld twee nummers van de band, waarvan een door TikTok. Ik vond de muziekstijl leuk, ik hou van alt-rock uit de jaren ‘90. Ik heb over het algemeen een hekel aan rockdocumentaires, maar ik ging toch mee uit nieuwsgierigheid en gezelschapsdrang. Pavement is, leerde ik, een ‘slackerband’, een band met een achteloze houding en een lo-fi geluid waar veel werk in zit, wat nooit zal worden toegegeven. In de documentaire werd faliekant geweigerd een serieuze toon aan te slaan en werd die achteloze houding doorgevoerd in elke laag. Zo werd er een niet-bestaande biopic gemaakt met Joe Keery (Stranger Things) in de hoofdrol, een wel echt geproduceerde jukeboxmusical geschreven en een museum opgericht over de weinig spannende geschiedenis van de band, welke in feite bestaat uit: band wordt opgericht, band heeft wisselende mate van succes, band is het zat en gaat uit elkaar, bandleden organiseren reünietour uit geldnood danwel verveling. Met deze grap van een documentaire werd niet alleen de band Pavement op de hak genomen, terug te zien in de vele verwijzingen naar het feit dat de gemiddelde persoon deze band niet kent, maar ook het concept van een rockdocumentaire. Uit de moeite die in deze parodie zat, werd echter al snel duidelijk dat Pavement zichzelf wel degelijk serieus neemt. Iets dat ook bleek uit de vele verwijzingen naar het feit dat ze met Nirvana hebben getourd.
Dit alles was ergerlijk, en ik heb me dan ook zitten ergeren – maar niet aan zanger Stephen Malkmus, die van alle leden verreweg de meest pretentieuze was. Waarom, vraag ik me af? Dit is iets wat mij vaak overkomt. Vervelende mannen met wie ik, als ik ze persoonlijk kende, weinig zou hebben en die pretentieuze projecten optuigen, hebben ineens een aantrekkingskracht op mij die ik niet kan verklaren. Het is geen verliefdheid of jaloezie, ik wil ze niet zijn, maar ze hebben een x-factor waardoor ik blijf kijken, luisteren, lezen. Al die mannen met hun conceptalbums en hun postmoderne romans, al die mannen die hele films schrijven over die manic pixie dream girl waar ze liefde op projecteren om vervolgens afgewezen te worden, waarom vind ik ze zo leuk?
Een verzachtende factor is dat deze mannen zichzelf hebben bewezen. Ze zijn succesvol met dat werk waar ze zo vol overtuiging achter staan. Een beetje zelfingenomenheid kan leuk zijn, als het onderbouwd is en als ik daadwerkelijk fan ben van wat het heeft voortgebracht. Dit type man bestaat echter ook underground, diep underground, in het dagelijks leven. Dit is het type dat zijn ‘werk’ van wisselende kwaliteit aan je opdringt. Als een vrouw die in een boekwinkel werkt, kom ik er elke dag wel een paar tegen. Mannen die vragen stellen zonder vraagteken, die je eigen vakgebied aan je uitleggen, mannen die denken en zelfs zeggen dat ze de volgende Bukowski zijn en dat jij de uitgelezen persoon ben om ze te overladen met complimenten en vervolgens hun zelfgepubliceerde boek in grote stapels in je winkel te leggen. Ook dit zijn vervelende mannen, maar dan zonder glanslaag. Ik erger me aan hun ongefundeerde zelfverzekerdheid, want als je zo goed bent, waarom heb je dan geen uitgever? Maar ergens schuurt deze ergernis, omdat ik dit zelfvertrouwen ook wil hebben. Misschien zelfs heb, maar het niet durf te uiten. Ook ik ben Bukowski, maar ik hou het voor me.
Waarom gedraag ik me niet zoals deze mannen, is dan de vraag. Het simpele antwoord is, arrogantie siert niemand. Het is een vermoeiende, weinig vermakelijke houding die zelden verdraagbaar is, tenzij die persoon alle grootspraak al waar heeft gemaakt – en zelfs dan maar net. Als we bijvoorbeeld terugkijken naar Stephen Malkmus, is hij inderdaad arrogant, ‘bratty’. Hij is opgegroeid in een suburb in Californië, speelt tennis, was altijd overtuigd dat hij het zou maken in een rockband. Hij haat interviews en steekt dit niet onder stoelen of banken. Als Pavement MTV haalt en naar aanleiding van dit succes wordt geïnterviewd, weigert Malkmus bijvoorbeeld te praten tot hij persoonlijk wordt aangesproken. Op de vraag of hij ‘pressure’ voelt, zegt hij: ‘Pressure can be good, people pay tons of money for expensive massages. Ours was free’. Malkmus wil niet praten over succes, zijn aversie tegen succes of, later, over zijn afnemende succes en reageert vooral met grappen en sarcastische opmerkingen. Hij neemt niks serieus, behalve zichzelf en zijn werk. De man heeft geen tijd voor deze industrie, geen behoefte aan roem: hij wil gewoon goeie muziek maken, hij is geen sellout.
Wat zijn arrogantie verteerbaar maakt, is dat de verveling en het ongemak van Malkmus authentiek overkomen. Zijn sarcastische repliek is gemeend en bovendien best grappig – hoe pijnlijk het ook kan zijn om de interviewer te zien strijden voor een serieus antwoord. Malkmus maakt bovendien goede muziek en schrijft goede teksten. De arrogantie uit zich in het feit dat hij dit duidelijk zelf weet, in combinatie met zijn desinteresse in de meningen van critici, aandacht van media en de mainstream. Het is daarnaast ook juist die desinteresse die de arrogantie binnen de perken houdt: hij strijdt niet met anderen, hij onderschat niet. Hij schat zichzelf hoog in en verbergt dat niet. Waar arrogantie onuitstaanbaar wordt, is als zelfoverschatting gepaard gaat met het onderschatten van anderen. Malkmus gaat deze grens niet over en maakt zijn grootspraak waar.
Nu ben ik zelf ook niet wars van grootspraak, maar mijn eigen opschepperij gaat altijd gepaard met een flinke snuf ironie. Het maakt me onzeker om mijn ambities te delen. Ik kan mijn eigen ideeën zelden serieus nemen en ben bang over te komen als pretentieus of arrogant. Geloof ik dat Steven Malkmus nooit onzeker is? Natuurlijk niet. Maar zijn type vervelende man, het type vervelende man waar ik zo’n zwak voor heb, kan een project verzinnen of gepitcht krijgen als: ‘we maken een rockdocumentaire over onszelf die een parodie is van rockdocumentaires en biopics, en filmen daarvoor delen van een neppe biopic inclusief backstagefootage’ en kan denken: ja goed idee, doen we. Het is een jaloersmakend vertrouwen in je eigen ideeën en een jaloersmakende hoeveelheid schijt aan pretentie.
Waarom ben ik dan zo bang om pretentieus te zijn? Ik heb pretentieus altijd als belediging ervaren, mede omdat pretentie onwaarheid impliceert. Het is een voorwendsel, je doet alsof je beter bent dan je daadwerkelijk bent, wat verwant is aan die lelijke vorm van arrogantie. Volgens de meest extreme definitie van pretentie, is ze puur een façade. Wat daarachter zit is inhoudsloos. Mijn angst voor pretentie is dus ook een angst om mijn eigen grootspraak niet waar te kunnen maken. Tegelijkertijd weet ik dat ik talent, of in elk geval aanleg heb voor schrijven. Dus waarom kan ik hier niet voor uitkomen? Waarom kan ik me niet gedragen als Stephen Malkmus?
De angst om te falen wordt versterkt door het feit dat de kans op slagen in een creatieve carrière klein is. Het vergt zelfvertrouwen, domme ambitie of beiden om hiervoor te kiezen. Zolang ik me kan herinneren, ambieer ik al om schrijver te worden, maar dit is een carrière die je niet serieus lijkt te kunnen kiezen. Niet alleen is het financieel onzeker en deels afhankelijk van geluk en connecties, je moet er ook nog eens vanuit gaan dat mensen willen lezen wat je schrijft. En waarom zou men willen lezen wat ik schrijf? Ben ik echt zo goed als ik pretendeer te zijn? Je moet een flinke dosis bravoure hebben om voor zo’n carrière te gaan. Een beetje arrogantie is dan misschien zelfs essentieel.
Ik ervaar deze vorm van zelfvertrouwen, pretentie, arrogantie altijd als iets dat vooral is weggelegd voor mannen. Ze hebben er in mijn beleving meer aanleg voor, of krijgen er meer ruimte voor. Het probleem is echter niet alleen dat ik word tegengehouden in mijn ambitie omdat ik een vrouw ben. Hoewel dit deels de reden kan zijn dat ik misschien minder serieus word genomen en me meer bewust ben van hoe ik overkom, is het ook een makkelijk excuus om geen serieuze pogingen te doen iets te maken. Het probleem is hoofdzakelijk dat als ik probeer te zijn als Stephen Malkmus en alles op alles zet om mijn creatieve droom waar te maken, ik bang ben over te komen als de mannen die hun matige zelfpublicaties pendelen bij boekhandels, tevreden in de overtuiging dat geen uitgever ze begrijpt. Is het feit dat ik zo weinig respect heb voor deze zelfpublicaties, niet al reden genoeg om de handdoek in de ring te gooien? Als ik alleen werk waardeer dat gelegitimeerd is door een instantie als een uitgever of platenlabel, en de kans klein is daar binnen te komen, kan ik het dan niet beter niet eens proberen?
Als ik terugdenk aan alle pretentieuze ideeën die ik ooit heb gehad, is het frustrerend om te bedenken dat ik geen enkele heb geprobeerd uit te voeren, of heb durven delen met anderen. Had ik ze uitgewerkt, dan waren ze misschien meer geworden dan alleen een pretentieus idee en hadden ze uiteindelijk inhoud gekregen. Als ik de overtuiging had van een Stephen Malkmus, had ik ze dan uitgevoerd? Dat is uiteindelijk nog maar de vraag. Er is waarschijnlijk geen schrijver zonder een grote stapel ongepubliceerd werk. Niet alles kan een succes zijn, maar het is belangrijk om desondanks de bravoure, het zelfvertrouwen, de arrogantie te hebben om alles wat je hebt de wereld in te smijten. Als de garagebands uit de jaren ’90 het deden, en al die grootse schrijvers die door honderden uitgevers werden afgewezen voor ze er een vonden die hun waarde zag, waarom kan ik het dan niet? Ik wil ook een vervelende man zijn, overtuigd van mijn talent. En tot de hele wereld, of een kleine cult-following, dat talent erkent, zal ik dwepen op feestjes en zelf publiceren op mijn eigen platform.